Les 10
GEDRAG
Gedrag bestaat uit handelingen die we kunnen zien, dat noemen we uiterlijk gedrag en handelingen die we niet kunnen zien, innerlijk gedrag. En, onbewuste handelingen, die gaan vanzelf. Veel menselijk gedrag is erfelijk, dus wat jouw biologische ouders aan jou hebben overgedragen, zoals sommige eigenschappen, intelligentie, koppigheid, onzekerheid, creativiteit enz. Hoe groot dat erfelijke deel is, weten we eigenlijk niet precies. Bij gedrag moet ook rekening gehouden worden met: sociale-, culturele, spirituele-, natuurlijke-, mentale- en fysieke omstandigheden.
Uiterlijk gedrag
Gedrag bestaat uit handelingen dat een mens (en dier) laat zien of doet. Een handeling van een mens kan van alles zijn; stofzuigen, pannenkoeken bakken, fietsen, slapen, je neus ophalen, lachen, noem maar op. Deze handelingen vallen onder uiterlijk waarneembaar gedrag. We kunnen zien waar de ander mee bezig is.
Innerlijk gedrag
Naast uiterlijk waarneembaar gedrag bestaat er ook innerlijk gedrag. Innerlijk gedrag is bijvoorbeeld dromen, nadenken of een emotie, zoals angst of verdriet.
Onbewust gedrag
Er bestaan ook onbewuste handelingen. Dit noemen we ook wel reflexen. Een reflex gaat automatisch en is meestal een gewoonte. Een onbewuste handeling is vaak spontaan, zonder na te denken iets doen of zoals een vergissing, bijvoorbeeld dat je een vriend aanspreekt met de naam van een familielid.
Bewust gedrag
Bewust gedrag is een keuze. Je kunt kiezen hoe je op bepaalde situaties reageert. Wat je doet, wat je zegt, en wat niet. Je wordt bewust door te reflecteren op jouw eigen gedrag en anderen niet beschuldigt van bepaalde situaties. Oranjehelden zoals, Frenkie de Jong en Mathijs de Ligt kijken na elke gespeelde wedstrijd kritisch terug naar hun gedrag op het veld. Kritisch terugkijken naar jezelf noemen we reflecteren. Reflecteren betekent dat je nadenkt over je eigen ervaringen en gedrag en daarvan leert.
Je gedrag wordt dus deels aangeleerd en bepaald door erfelijkheid (aangeboren) en je omgevingsfactoren. We hebben weinig invloed op onze erfelijke- en de omgevingsfactoren. Omgevingsfactoren is waar je bent geboren, waar je naar school gaat, hoe je woont. Ieder mens moet eerst een bepaalde basisontwikkeling doormaken. Voordat je gedrag kan aanleren moet je eerst kunnen praten en lopen om heel veel later misschien weer bepaald gedrag af te leren door te reflecteren.
Uiterlijk gedrag
Gedrag bestaat uit handelingen dat een mens (en dier) laat zien of doet. Een handeling van een mens kan van alles zijn; stofzuigen, pannenkoeken bakken, fietsen, slapen, je neus ophalen, lachen, noem maar op. Deze handelingen vallen onder uiterlijk waarneembaar gedrag. We kunnen zien waar de ander mee bezig is.
Innerlijk gedrag
Naast uiterlijk waarneembaar gedrag bestaat er ook innerlijk gedrag. Innerlijk gedrag is bijvoorbeeld dromen, nadenken of een emotie, zoals angst of verdriet.
Onbewust gedrag
Er bestaan ook onbewuste handelingen. Dit noemen we ook wel reflexen. Een reflex gaat automatisch en is meestal een gewoonte. Een onbewuste handeling is vaak spontaan, zonder na te denken iets doen of zoals een vergissing, bijvoorbeeld dat je een vriend aanspreekt met de naam van een familielid.
Bewust gedrag
Bewust gedrag is een keuze. Je kunt kiezen hoe je op bepaalde situaties reageert. Wat je doet, wat je zegt, en wat niet. Je wordt bewust door te reflecteren op jouw eigen gedrag en anderen niet beschuldigt van bepaalde situaties. Oranjehelden zoals, Frenkie de Jong en Mathijs de Ligt kijken na elke gespeelde wedstrijd kritisch terug naar hun gedrag op het veld. Kritisch terugkijken naar jezelf noemen we reflecteren. Reflecteren betekent dat je nadenkt over je eigen ervaringen en gedrag en daarvan leert.
Je gedrag wordt dus deels aangeleerd en bepaald door erfelijkheid (aangeboren) en je omgevingsfactoren. We hebben weinig invloed op onze erfelijke- en de omgevingsfactoren. Omgevingsfactoren is waar je bent geboren, waar je naar school gaat, hoe je woont. Ieder mens moet eerst een bepaalde basisontwikkeling doormaken. Voordat je gedrag kan aanleren moet je eerst kunnen praten en lopen om heel veel later misschien weer bepaald gedrag af te leren door te reflecteren.
|
|
VOORGERECHT
Vul het schema in. HOOFDGERECHT Vul het werkblad -de ijsberg- in van Donald en Katrien. Maak daarna je eigen ijsberg. - Wat zien mensen van jou? (= zichtbaar, de ijsberg) - Wat denk, voel en geloof je? (= net onder de ijsberg, niet meteen zichtbaar) - Wat zijn je behoeften? (= diep binnen in jou) NAGERECHT Vul in welke behoeften voor jou: wel - een beetje - niet vervuld zijn. TUSSENGERECHT Wie is nu een echte vriend en wie is een kennis? Wie noem ik “vriend”, wat mag een vriend meer dan een kennis? Check voor jezelf onderstaande punten, zodat je weet wat voor jou een echte vriend is. Schrijf daarna in je LWM verschillende manieren (tips en ideeën) op, die je helpen om vrienden te maken en houden. 1. mag die persoon je aanraken? 2. mag die persoon je in ondergoed zien? 3. mag die persoon je zien huilen? 4. wil je er blijven slapen? 5. zou je er een geheim aan vertellen? 6. wil je een knuffel van die persoon? 7. zou je samen iets doen en spullen willen delen met die persoon? 8. zou je samen op vakantie willen gaan? 9. zou je iets doen om hem/haar te beschermen/troosten? 10. zou je luisteren naar zijn/haar verhaal, ook al is het niet mooi, spannend of leuk? Als je antwoord minimaal 8 keer ja is, kan die persoon een heel goede vriend worden! Hebben jij en je klasgenoot alle gerechten van een les op/af? Vraag een dobbelsteen aan je docent en speel samen het reflectiespel.
|